Vierentwintigste zondag door het jaar 11 september 2016
Beste mensen,
Jezus ontvangt tollenaars en zondaars en gaat met hen aan tafel. En daarover morren de farizeeën en schriftgeleerden. Dat kan toch niet, dat zijn te verwaarlozen verloren mensen. Volgens hen is Jezus’ omgang met dit soort mensen ongepast. Ik heb de indruk dat ze eerder wat jaloers zijn.
In zijn verweer haalt Jezus drie parabels aan. Misschien raakt het ook ons.
Als iemand zijn kudde schapen achter laat om één schaap dat verloren gelopen is terug te brengen en dat lukt, is dat toch een vreugdevol moment. Daar mogen de anderen van mee genieten.
Meteen trekt Jezus de gelijkenis door en zegt Hij: “Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over de negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.”
Als iemand één van tien zilverstukken niet terug vindt, zet die toch alles in het werk om dat verloren stuk terug te vinden. En als na grondig zoeken dit stuk teruggevonden wordt, zal de vreugde danig groot zijn dat de omgeving deel mag nemen aan die vreugde.
“Zo zeg ik u,” voegt Jezus eraan toe “ is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.”
En dan komt de parabel van de ‘Verloren zoon’. Dat spreekt ons allicht nog het meest tot onze verbeelding. We begrijpen wel dat in deze parabel de vader symbool staat voor God de Vader en de zonen symbool voor ons mensdom.
Gebruikelijk worden erfdelen pas bepaald en uitgekeerd na het overlijden van de ouders of verwanten. Hier gebeurt het voortijdig op verzoek van de jongste zoon. Het laat vermoeden dat de jongste zoon verder wil leven zonder zijn vader, net alsof de vader reeds overleden is. En de vader gaat erop in, hij verdeelt zijn vermogen onder zijn kinderen. Zo neemt de jongste het deel aan waar hij recht op heeft en trekt kort daarop van thuis weg naar een ver land. De houding van de jongste zoon zal zijn broer en zijn vader wel veel verdriet bezorgd hebben.
Ver weg van thuis voelt de jongste zoon zich rijk en vrij, en profiteert van alles wat mag en niet mag. De vrijheid heeft voor hem blijkbaar geen grenzen. Verblind door de wellust en losbandigheid, verkwist hij zijn erfdeel tot alles op is… en dan begint de miserie. De jongen is helemaal blut en is alles kwijt. Bovendien heerst er nog een verschrikkelijke hongersnood in dat verre land. Wat heeft hij toch gedaan om zó diep te vallen? Uiteindelijk vindt hij een job als varkenshoeder, maar toch krijgt hij minder te eten dan de varkens die hij moet hoeden.
En dan… nu zijn leven uitzichtloos is geworden en veel zeer doet, komen in hem besef en spijt naar boven. Hij herinnert zich hoe het thuis bij zijn vader het eraan toe gaat. Zelfs de dagloners hebben er overvloed. Spijt en berouw vullen zijn hart en hij keert terug naar zijn thuis. Hij krijgt effectief berouw van zijn gedrag tegen de hemel en zijn vader.
Als de vader, vol medelijden zijn zoon verwelkomt, bekent de jongen volspijt zijn wangedrag. Hij vindt dat hij het niet meer waard is als ‘zoon’ te worden beschouwd. En vraagt om er als dagloner te mogen werken. Maar de vader is door het dolle heen en laat een feest opzetten omdat zijn zoon die hij kwijt was terug thuis is gekomen.
Maar… de oudste zoon die steeds trouw thuis is gebleven en hard werkte, had zolang niets tekort gekomen. Die heeft het er moeilijk mee dat er gefeest wordt. Is dat een beloning voor wat broertje heeft uitgespookt? Dat kan toch niet. Die losbandigheid en zo, dienen gestraft en niet beloond te worden. Dát is gerechtigheid… . Hij kan zich niet verheugen over de thuiskomst van zijn broer. Als de vader hem vraagt mee te vieren, merkt de oudste op dat er nooit een feest is geweest als hij trouw thuis bleef en hard werkte. Jaloezie overschaduwt de vreugde.
Toch rekent de vader hem die afgunst niet aan. Hij dringt aan mee te feesten en zegt: “Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden.
Zoals in deze parabel, de vader symbool staat voor God de Vader, en de zonen symbool voor de mensen, is Jezus’ reactie aan die morrende farizeeën en schriftgeleerden ook een ‘boodschap’ voor ons. God houdt van al zijn schepselen, óók van wie zich van God afkeert, zich vergist en fouten maakt. Ook wij maken wel eens fouten. Maar God laat ons niet in de steek. Hij is bereid de misstappen niet aan te rekenen, te vergeven. Er is maar één voorwaarde, die is dat er oprecht spijt en berouw betoond wordt voor de misstappen en een inzet tot herstel van de liefde is.
Net zoals de vader de oudste zoon oproept om zijn broer te vergeven en zijn terugkeer mee te vieren, dienen wij bereid te zijn elkaar te vergeven. Dat is de eerste stap naar vrede. Het is bij God niet te doen om te straffen. Als we ons bekeren, vergeeft Hij ons dwalen, ons egoïsme, onze afgunst, onze jaloersheid, enz… . Als God vergeeft, dan verheugt heel de hemel zich om die terugkeer.