Midden in het B-jaar waarin het Marcusevangelie gelezen wordt, is er een inlas van vijf zondagen (de 17de tot en met de 21ste ), van 21 juli tot 18 augustus, waarin ruimte gemaakt wordt voor het grootste gedeelte vh lange 6de hoofdstuk uit het Johannesevangelie. Een beetje spijtig en tegelijk wat vervelend voor hij of zij die de toelichting verzorgt, is dat dit hoofdstuk in vijf delen werd geknipt.
Want vijf weken lang gaat het eigenlijk telkens weer over hetzelfde. Beginnend met de broodvermenigvuldiging handelt dit hoofdstuk over het beeld van Jezus als levensnoodzakelijk brood, brood als voedsel om eeuwig leven te bekomen, leven in volle verbondenheid met God. Bij de toelichting vorige week werd ons dat in begrijpelijke taal reeds uitgelegd.
In het evangelie van vandaag lezen we een passage waarin de joodse tijdgenoten van Jezus niet willen geloven dat Jezus het levende brood is dat uit de hemel is neergedaald. Dat kan niet. Hij is immers maar de zoon van hun dorpsgenoten Jozef en Maria, ze hebben Hem als kind gekend, en nu zegt Hij dat Hij uit de hemel is neergedaald en dat Hij het brood van het leven is. Ze hadden moeite met zijn boodschap en zij konden niet begrijpen en aanvaarden dat een zoon van een timmerman zo een grote boodschap kon brengen en van zichzelf beweren dat hij het noodzakelijk brood van het leven zou zijn?
Jezus gebruikt een mooi en begrijpelijk beeld om over zichzelf te spreken en over zijn betekenis voor anderen. Hij zegt dat Hij de menselijke Gezondene is van de eeuwige God. ‘Niet waar!’, zeggen ze, ‘Hij is niets meer dan een gewone sterveling van bij ons.’ Toch begrijpelijk zo’n reactie. Je zou voor minder zo reageren als iemand uit je omgeving zou opstaan en zeggen “ Ik ben uit de hemel gekomen”.
De reactie van Jezus’ tijdgenoten maakt duidelijk dat geloven niet gemakkelijk en vanzelfsprekend is. We zien het vandaag meer dan ooit te voren in de leegte van onze kerken en in de afwezigheid van jongeren en volwassenen. En misschien hebben ook wij wel eens onze twijfels. Misschien vragen wij ons wel eens af of het allemaal wel waar is. Of God wel bestaat. En als Hij bestaat, waarom laat Hij dan zoveel miserie toe? Waarom laat hij toe dat het ene volk het andere volk uitmoordt, en dat er zoveel ellende, zoveel armoede, zoveel geweld, zoveel uitbuiting is. Nee, geloven is niet vanzelfsprekend.
Dat levende brood dat Jezus ons wil geven is zijn persoon, zijn boodschap van liefde, zijn zelfgave. Hij wil ons de smaak geven in voedsel dat blijft voeden. Mijn Anne bakt al meer dan 30 jaren zelf ons brood thuis. Zij zorgt dat wij eten hebben om van te leven, maar dat is daarom geen brood om eeuwig te blijven leven! Jezus spreekt ons over voedsel dat komt uit de hemel en dat echt verzadigt, niet voor een kort moment, maar voor altijd. Het is voedsel welke het echte leven geeft. Het echte leven is leven dat God schenkt, leven in eeuwigheid waarop de dood geen vat heeft.
“Alleen de mensen die Hij naar Mij toe brengt, kunnen bij Mij komen”. Hiermee geeft Jezus aan dat de band met Hem iets is dat je gegeven moet worden. Je moet er open voor staan, bereid zijn je aan God over te geven. Geloven is niet zomaar ingeplant in onze genen. In hetzelfde gezin waar alle kinderen dezelfde opvoeding hebben gekregen, met inbegrip van de christelijke beleving, zal de ene het geloof in zich laten opnemen en de andere misschien niet. Geloof is een gave, het is genade. Je moet echt willen geloven, er ontvankelijk voor zijn, door alle twijfels heen.
En die twijfels, beste mensen, heeft de profeet Elia in de eerste lezing ook gekend. Ik denk dat wij nu en dan zelf een beetje Elia zijn. Niet dat we willen sterven, maar wel dat we het niet meer zien zitten. Elia had zich ingezet voor de naam van Jahweh. Hij had het opgenomen tegen 450 Baälprofeten die offers aan afgoden brachten en hij had ze laten vermoorden op de berg Karmel. Maar nu werd hijzelf opgejaagd en naar het leven gestaan. Het is hem genoeg. Hij is moedeloos. Hij wil zelfs sterven. Een engel moet hem tot tweemaal aanstoten en aansporen om te eten. Die engel is het symbool van Gods hulp. Ook wij komen soms in een woestijn terecht, in een woestijn van een ongeneeslijke ziekte van onszelf, onze partner, een van onze kinderen of kleinkinderen, vrienden of bekenden. Of een woestijn van overlijden, van financiële problemen, van mislukkingen, van relatieproblemen, van problemen omdat je anders bent dan anderen.
Het verhaal over Elia is in zijn geheel een sterk voorbeeld voor ons. Want ook ons laat God niet in de steek, ook niet op de momenten dat we het moeilijk hebben, dat alles tegenzit, dat we moedeloos zijn en alles willen opgeven. Ook naar ons zendt Hij een engel die ons kracht geeft, die ons moed geeft, maar die ons ook uitstuurt met een opdracht : leven volgens dat ene gebod dat Jezus ons heeft gegeven, en dat is dat we van God, van onszelf en van onze naasten moeten houden.
Je staat er niet alleen voor, want altijd zijn er mensen die ons de woestijn uithelpen. Mensen met een luisterend oor en een goed hart, mensen vol begrip en vriendelijkheid. Hulpvaardige mensen die door hun leven getuigen van hun geloof en van de kracht die dat geeft.
Laten wij zelf ook proberen zulke mensen te zijn, soms op weg door de woestijn, maar altijd vol geloof dat we Jezus zullen ontmoeten en dat God ons altijd opwacht, in welke woestijn we ook belanden. AMEN