Overweging
1 Koningen 17,17-24
Lucas 7,11-17
God laat zich ontroeren door uitzonderlijk lijden. En welk een lijden! In de eerste lezing gaat het om een moeder wier kind zo ziek is dat het gaat sterven. En in het evangelie gaat het om een moeder die al weduwe is en nu haar enig kind heeft verloren.
Vroeger gebeurde dat vaker dan nu. Nu zijn de medische voorzieningen heel goed en komt sterfte onder kinderen of jong volwassenen minder voor. Maar tegenwoordig worden vaders en moeders steeds ouder. Dat is ook een gevolg van de vooruitgang in de medische wetenschap. En door die hoge ouderdom neemt dan de kans toe dat een oude vader of moeder toch een kind gaat verliezen. Ik heb het toch al wat keertjes meegemaakt in mijn pastorale praktijk dat een bewoner die zelf in de tachtig is een zoon of dochter verliest die rond de zestig is, bijvoorbeeld. Wat het verdriet betreft, doet de leeftijd er niet zo toe. Geen enkele vader of moeder wil dat zijn of haar kind eerder sterft. Dat voelt als heel onrechtvaardig en als niet natuurlijk. Ik hoor een oude vader of moeder dan ook soms zeggen: waarom heeft God mij niet genomen?
Jezus is ten diepste geroerd en verdrietig als hij hoort dat een weduwe uit Naim haar enige zoon heeft verloren. Hij voelde medelijden met haar en sprak: Schrei maar niet. Een weduwe in Jezus’ tijd die haar enige zoon verliest staat moederziel alleen in het leven en is overgeleverd aan armoede en misère. Jezus heeft medelijden met het lijden en uit dit medelijden komt het heil voort, welt nieuw leven op: die eenzame vrouw wordt opnieuw moeder. Haar zoon komt tot leven. De omstanders zien er een teken Gods in: God heeft genadig neergezien op zijn volk. Aldus eindigt de evangelielezing.
Die laatste zin – God heeft genadig neergezien op zijn volk – geeft ons een idee over hoe we dit verhaal mogen verstaan. De moeder in het evangelieverhaal kan staan voor het volk van God. Wij gelovigen vormen samen het volk van God. Dat is niet hetzelfde als het instituut Kerk, maar de kerkgemeenschap, alle mensen die hun heil van God verwachten, alle mensen die Jezus willen navolgen.
De kerkgemeenschap waartoe we behoren is als een moeder. Via onze onderlinge banden als broeders en zusters in Jezus Christus dringt de moederliefde van de kerk in ons door. “Helpt elkaar zulke lasten dragen; op die manier zult ge de wet van Christus vervullen”, zegt Paulus in een brief aan de christenen van Galaten. En in weer een andere brief zegt Paulus: “Bekleedt u dan, als Gods heilige en geliefde uitverkorenen, met tedere ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en geduld. Verdraagt elkaar en vergeeft elkander, als de een tegen de ander een grief heeft.”
Deze liefde roept ons op niet snel te oordelen en te veroordelen, want daarmee sluiten we een medebroeder of medezuster buiten. Niemand is volmaakt, we hebben allemaal onze beperkingen. Wij kunnen doden niet levend maken. Maar we kunnen elkaar wel steunen als er sprake is van rouw of lijden. Als we dat echt doen, mogen we vol vertrouwen Jezus tegemoet gaan, want we weten dat zijn liefde het opnieuw zal halen. Jezus zal genezen en uit de doden doen opstaan, juist omwille van de liefde die wij als zijn gemeenschap aan Hem betonen. Hij is onze redding.
Wij mogen in Jezus’ liefde wonen, en vanuit die liefde anderen bijstaan. Laten we dat blijven doen. Laten we hier en nu op onze bescheiden-menselijke wijze leven brengen bij elkaar. Dan zal God zich buigen over het leven over de dood heen.
Amen.